Waarom worstelen die ‘Democraten’ zo met de democratie?

Onlangs vierde Democraten ’66 zijn vijftigjarig bestaan. In een stampvolle RAI kwam het congres van de partij bijeen om het jubileum uitbundig te vieren. Maar ondanks de vreugdige stemming lijkt de partij in grote verwarring te verkeren. In de ene door het congres aangenomen motie staat dat ‘de democratie om vernieuwing schreeuwt’ en ‘een van onze meest kostbare bezittingen’ is, terwijl weer een ander congresbesluit internationale verdragen uitsluit als onderwerp van een correctief referendum. D66 lijkt enerzijds de weg naar versterking van de Nederlandse democratie te omarmen, maar tegelijkertijd te vrezen voor de implicaties daarvan. De vraag is: In wat voor democratie geloven de Democraten eigenlijk?

Eén week voor het partijcongres pleitte D66-senator Thom de Graaf bij het tv-programma Buitenhof vurig voor het bindend correctief referendum, omdat de bestaande raadgevende variant – waar nu slechts één maal mee is geëxperimenteerd – vooral voor onduidelijkheid en ontevredenheid zou zorgen. Aan een bindend correctief referendum kleven deze nadelen niet, zo stelde De Graaf, aangezien de wetgever dan verplicht is het besluit van de Nederlanders over te nemen. Zo’n bindend referendum op burgerinitiatief fungeert in de ogen van De Graaf daarom als een ‘noodrem’ van de representatieve democratie. Dit is noodzakelijk, zo beargumenteerde de senator, omdat het ‘soms is het zo dat er voorstellen uitkomen die onder de bevolking geen enkel materieel draagvlak hebben’. Het zou derhalve niet meer dan logisch zijn dat er bij ingrijpende en controversiële wetgeving altijd ruimte is voor een referendum.

Voor wie zich de burgerraadpleging uit 2005 over de Europese Grondwet nog goed herinnert, en de wijze waarop de uitslag daarvan (lees: poging om aan de ‘noodrem’ te trekken) door het politieke establishment werd genegeerd, klinken de woorden van De Graaf als muziek in de oren. Steeds meer burgers zijn zich er sinds dat referendum immers bewust van geworden dat hun voorkeuren in casu Europese integratie dikwijls afwijken van die van hun politieke vertegenwoordigers. Dat hierin na ruim een decennium nauwelijks verandering is gekomen blijkt wel uit de pijnlijke nasleep van het Oekraïne-referendum. Vanuit dit gezichtspunt is het D66-plan voor een bindend correctief referendum precies datgene wat onze democratie nodig lijkt te hebben.

Maar juist over dit fundamentele punt heerst binnen D66 grote onenigheid. Vorige week, bij het jubileumcongres van de partij, werd namelijk een motie aangenomen waarin uitdrukkelijk werd gesteld dat de ‘noodrem’ van De Graaf niet voor internationale verdragen mag worden ingezet. Volgens de meerderheid van de D66’ers heeft het Nederlandse volk dus slechts recht op een bindend correctief referendum als het binnenlandse kwesties betreft. Zodra internationale verdragen aan bod komen, mag de burger zich niet meer in de besluitvorming mengen. Waarom eigenlijk?

Volgt een meerderheid van de D66’ers soms de lijn van hun partijgenoot Rob de Wijk, die in reactie op de uitslag van het Oekraïne-referendum stelde dat ‘de meeste mensen internationale politiek helemaal niet aankunnen’? Zo ja, dan zou hiermee de suggestie worden gewekt dat binnenlandse kwesties per definitie minder ingewikkeld zijn dan internationale. Maar is dat wel zo? Nieuwe belastingwetgeving, voltooid leven, (re)organisatie van de zorg, hervorming van het onderwijs, een fundamentele grondwetsherziening – ik kan het zo complex niet bedenken. Waarom zou de Nederlandse burger al deze kwesties wel ‘aankunnen’ en internationale verdragen niet? Met andere woorden: Waarom zouden Nederlanders zich wel mogen mengen in de totstandkoming van wetgeving binnen de Nederlandse rechtsorde maar niet in het opdragen van bevoegdheden tot wetgeving, bestuur en rechtspraak aan internationale organisaties (art. 92 Grondwet)?

Wie het openbare twitterprofiel van de indiener van de congresmotie, Marc van der Ham, opzoekt, voelt direct aan waar het wantrouwen van veel D66’ers jegens hun landgenoten vandaan lijkt te komen. Het profiel – versierd met de EU-vlag en volgeschreven met teksten als ‘over de noodzaak van radicale democratisering van Europese Unie’ – lijkt namelijk symbool te staan voor een achterliggende doelstelling van de congresmotie; de voortzetting van Europese integratie.

Als dit beeld klopt, dan is de motie dus niet ingegeven door een vermeend gebrek aan (intellectuele) capaciteit van de bevolking à Rob de Wijk, maar veeleer van een het geloof in (de totstandkoming van) een Europees staatkundig verband. Dit geloof impliceert logischerwijze een beperking van het domein van de Nederlandse democratie, die immers ophoudt waar de Europese zou beginnen. Goedkeuring van Europese verdragen die ertoe strekken wetgevende, bestuurlijke en rechtsprekende bevoegdheden aan de EU over te dragen komen derhalve niet in aanmerking voor een Nederlands bindend correctief referendum. Europese besluitvorming is immers een gezamenlijke aangelegenheid voor de gehele veronderstelde Europese demos.

Dit standpunt werd al eens helder vertolkt door D66-coryfee Edo Spier in een interview in de Volkskrant. Hij stelde daarin: “Het is veel te laat voor referenda. We zijn in de Europese Unie verweven met 27 andere landen. Toen we in ’66 pleitten voor referenda was Nederland nog een beetje op zichzelf”. Als we Spier moeten geloven is Europese integratie dus zo ver gevorderd dat het eenzijdig houden van een nationaal referendum over een Europees onderwerp (zoals een verdrag) onrechtvaardig zou zijn jegens de andere EU-lidstaten.

Wie gelooft in het bestaan van een volwaardige Europese democratie, ziet hier ongetwijfeld geen probleem in. Een opvallend voorbeeld hiervan is senator Thom de Graaf – verwarrend genoeg juist de pleitbezorger van een bindend correctief referendum. Hij stelde vorige week tijdens een debat in de Eerste Kamer het volgende: “Het Europees Parlement is wel degelijk een volwaardig parlement en als het dat niet is, moeten we ervoor zorgen dat het een volwaardig parlement wordt”. Hij weersprak daarmee minister-president Rutte, die treffend opmerkte dat het Europees Parlement ‘eigenlijk geen parlement is’ en ook niet is te vergelijken met de rol en betekenis van nationale parlementen.

Rutte heeft daarin volkomen gelijk. Alleen wie gelooft in het bestaan van een Europees publiek debat, een gedeelde Europese cultuur, een gezamenlijk Europees belang, een Europees nationaal gevoel – kortom: een Europees volk – kan in het Europees Parlement een legitiem representatief orgaan zien. Wie daarentegen vaststelt dat de politieke partijen in het Europees Parlement slechts onoverzichtelijke conglomeraten zijn waarop je niet kunt stemmen, en wie inziet dat de Europese ‘democratie’ een demos (volk) ontbeert, die komt ook tot de onvermijdelijke conclusie dat een legitieme vorm van krateo (regeren, besturen) op Europees niveau welhaast onmogelijk is. Deze olifant in de kamer wordt nochtans door het merendeel van de D66’ers – bewust of onbewust – over het hoofd gezien.

Dat is uiterst verrassend van een partij die zichzelf niet alleen ‘democratisch’ maar ook ‘sociaal-liberaal’ noemt. Het sociaal-liberalisme staat er namelijk bij uitstek om bekend – veel meer dan andere liberale stromingen – dat het de natie als fundament van de staatkundige gemeenschap beschouwt. Natiestaten, waarbinnen politieke solidariteit tussen individuen heerst, vormen derhalve de meest geschikte basis voor democratische besluitvorming. Een vredelievende vorm van nationalisme (lees: het streven naar nationale zelfbeschikking) wordt door menig sociaal-liberaal denker dan ook niet gezien als een kwade geest die moet worden uitgeroeid, maar juist als een onontbeerlijk element van een democratische rechtsstaat.

Dit gegeven sluit de vorming van een nieuwe (Europese) demos en een daarbij horende staatkundige structuur zeker niet uit, maar stelt hieraan wel de eis van vrijwillige instemming van de volkeren die er deel van zullen uitmaken. Met andere woorden: Zolang er binnen de Nederlandse demos geen draagvlak is om op te gaan in een nieuw Europees staatsbestel, is het niet rechtvaardig dit proces toch (buiten de Nederlandse demos om) te forceren. Er dient daarentegen, zo stelde de Britse sociaal-liberaal Leonard Hobhouse, sprake te zijn van een spontaan, niet door dwang ingegeven proces.

Het voornemen van D66 om specifiek internationale (lees: Europese) verdragen uit te sluiten als onderwerp van een correctief referendum staat hier haaks op. Het is de partij dan ook van harte aangeraden zich te herbezinnen op haar ideologische wortels en haar visie op de democratie. Van sociaal-liberalisme lijkt het in ieder geval weinig weg te hebben.

– Jip Stam

Jip Stam is politicoloog en werkzaam bij de Teldersstichting, het aan de VVD gelieerde onafhankelijke wetenschappelijk onderzoeksbureau


Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *