Waarom we moeten nadenken over een (hogere) kiesdrempel

In de laatste peiling van Maurice de Hond voor de Tweede Kamer heeft de grootste partij van het land, de VVD, niet meer dan 23 zetels. De FVD volgt met negentien zetels. Groenlinks staat op achttien zetels en de PVV op vijftien. De PvdA en de SP staan op respectievelijk dertien en elf zetels. De huidige regeringspartijen CDA en D66 verschrompelen tot achttien zetels bij elkaar opgeteld. Inmiddels heeft de dierenpartij van Marianne Thieme (acht zetels) slechts één zetel minder dan de partij van voorheen Ruud Lubbers had. Ook DENK (zeven zetels) maakt forse winst. Geen enkele partij springt eruit. Nooit eerder leek de politiek zo versplinterd.

Indien de bovenstaande verhoudingen tevens de uitslag voor de Tweede Kamerverkiezingen zouden zijn is de mogelijkheid tot het vormen van een coalitie gering. De PVV is praktisch gezien door iedere partij uitgesloten, de kans dat FvD en Groenlinks met elkaar samenwerken lijkt ook zeer klein, evenals de kans dat de gehalveerde ‘middenpartijen’ CDA en D66 opnieuw regerings-verantwoordelijkheid willen nemen. Nederland zou met deze uitslag op de rand van onbestuurbaarheid komen. Er zijn nogmaals teveel partijen die zich niet qua zetelaantal kunnen onderscheiden.

Nu is een peiling uiteraard maar een momentopname, maar wat wordt vergeten is dat er al een langere tendens bezig is naar politieke versplintering. Men hoeft alleen maar te wijzen op de dertien fracties die nu in de Tweede Kamer zitting nemen. Dit is echter niet het enige probleem. Ook in de jaren zeventig hadden we immers veel splinterpartijtjes, maar deze bleven, zoals de naam suggereert, tot splinterpartijtjes. De CPN, GPV, PSP, BP, DS’70 kwamen destijds nauwelijks tot meer dan drie zetels uit. De grote partijen zoals het CDA en de PvdA konden daarentegen op veertig á 45 zetels blijven rekenen. Iets wat nu een utopie lijkt.

Nu valt er uiteraard veel te zeggen voor een partijstelsel met veel partijen. Nederland is een consensusland waarbij polariserende politieke tegenstellingen keurig in het polderoverleg worden gesust. Maar hoe bereidwillig zijn hedendaagse politieke partijen om nog concessies te doen? VVD, CDA, D66 en de PvdA zijn tot op het heden altijd de partijen geweest waar het van moest komen. Nu hebben zij met zijn vieren nog maar 54 zetels. Zullen partijen zoals SP, FvD, Groenlinks, PVV, Partij voor de Dieren, 50-plus en DENK daadwerkelijk tot een toekomstige regering toetreden indien dit halvering in de volgende verkiezingen betekend? De wil om concessies te doen ontbreekt, of de partijen stellen al belachelijke eisen voordat de onderhandelingen begonnen zijn. Groenlinks wilde in het coalitieoverleg in 2017 zelfs geen concessies doen betreffende asielbeleid waar zelfs al Europese consensus over was. De ‘morele ondergrens’ was bereikt. Een terugkomend fenomeen. Volgens de Amerikaanse historicus Morton Keller wordt de traditionele christendemocratische, sociaaldemocratische en liberale ‘participatie-ethos’ immers ingeruild voor platte retorische vergezichten, zonder verdere praktische invulling.

Moet partijen wel worden verweten dat ze steeds meer naar deze stijl bewegen? Zij hebben allen gezien wat er met de PvdA is gebeurd op 15 maart 2017. Een verlies van 29 zetels, na jaren regeringsverantwoordelijkheid, is plotseling een reële mogelijkheid. Waarom dergelijk risico’s nemen als je ook prima je beweging kan opbouwen, en ‘optredens’ met opgestroopte mouwtjes kan geven? Partijen lijken verworden tot permanente ‘stemmachines’ waarbij de noodzaak van pragmatische compromissen ondergesneeuwd wordt door ideologische vergezichten en utopische visioenen. Het morele eigen gelijk is uitgegroeid tot het politiek hoogste ideaal.

Deze aangepaste doelstelling wordt ook ingegeven door de trend die de Franse staatshistoricus Bernand Manin ‘audience democracy’ noemt. De tijd dat kiezers hun partijen trouw bleven en zichzelf identificeerden met hun partij is voorbij. De kiezer is nu een simpele consument die tijdens de verkiezingen oordeelt of er genoeg op zijn of haar bord ligt. Uitslagen van verkiezingen fluctueren daardoor ook steeds meer. Manin schetst de ontwikkeling dat kiezers niet langer meer op partijen zullen stemmen, maar op wat hij noemt ‘media-experts’. Als een soort ‘Holland’s got Talent’ proberen politieke media-experts hun ingestudeerde onlinerste poneren om zo veel mogelijk consumenten te lokken. De VVD is inmiddels uitgegroeid tot de partij van Mark Rutte, FvD accentueert vooral de geknipte ‘avonturen’ van Thierry en Theo, tijdens de door Groenlinks vakkundig georkestreerde ‘meet-ups’ staat ‘Jessias’ Klaver eveneens als de belichaming van de deugdelijke mens in de spotlights en de PVV behoeft  hopelijk niet veel verdere duiding als politieke onemanshow.  

De Australische politicoloog John Keane, signaleer eveneens de trend van audience democracy. Hij legt verder vooral de nadruk op ‘mediadecadentie’. Met behulp van het ‘splinternet’ worden de kiezerconsumenten optimaal doorverwezen naar hun favoriete websites en profielen. Politici zullen in het vervolg steeds meer via sociale kanalen zoals Facebook trachtten hun potentiële klanten te bereiken. De politieke partij als platform voor het debat verdwijnt.

Waarom is dit alles relevant voor een kiesdrempel? Waar partijen voorheen nog verantwoordelijkheid wilden nemen lijkt het merendeel hier steeds minder toe bereid. Partijen zijn doodsbang om, zoals bij de PvdA, de helft van haar medewerkers te moeten ontslaan en weten dat de oppositie de broeikas voor electorale groei is. Gecombineerd met de versplintering en de opgetelde weerbarstigheid ten opzichte van regeren wordt het land steeds moeilijker bestuurbaar. De VVD, CDA, D66 en CU hadden er al 208 dagen voor nodig, laat staan een coalitieoverleg waar belangen van partijen en hun kiezerconsumenten nog meer zullen divergeren. Een kiesdrempel van vijf procent van de zetels (zoals in o.a. Duitsland) dient zich als oplossing voor dit probleem aan.

Door kleinere one-issue partijen weg te filteren, zorg je er in ieder geval voor dat er meer zetels gaan naar partijen die nog wel enigszins bereidwillig zijn de handschoen op te pakken. One-issue partijen zoals PvdD, DENK en 50-plus richtten zich immers enkel op het belang van één gesloten groep. Partijen hoeven dan ook niet bang te zijn voor de continue invloed van kleinere partijen die met vrijblijvende kreten, (‘AOW-leeftijd terug naar 65!’) in hun electoraat kunnen shoppen. Een kiesdrempel van ongeveer acht zetels zal tevens nieuwe fusies aanmoedigen. Groenlinks en de PvdD kunnen een bredere groene partij worden, de PvdA, SP en 50-plus kunnen gemakkelijk tot een klassiek socialistische partij uitgroeien en ook CDA, CU en SGP kunnen samensmelten tot één partij, met verschillende flanken. Ook de ARP en CHU konden in 1980 fuseren met hun ‘aartsvijand’ de KVP.

Een hogere kiesdrempel zou ongetwijfeld geframed worden als een laatste ‘kartelachtige’ stuiptrekking van een uitstervende regentenklasse.  Een coalitie met minder partijen biedt haar consumenten echter veel meer politieke daadkracht. Er hoeven minder offers gemaakt te worden en partijen kunnen meer van hun standpunten verwezenlijken waardoor het gevoel zal terugkeren dat de ‘kiezer’ weer wat te ‘kiezen’ heeft. Dit is een wenselijk alternatief. Een stuk prettiger dan de toekomstige dystopie waarbij vijf á zes partijen een stroperig beleid zullen produceren. Een beleid waar uiteindelijk helemaal niemand blij van wordt.

Nu zijn er veel argumenten te bedenken tegen een dergelijke kiesdrempel. Ook kleine partijen zouden een ‘eerlijke kans’ moeten hebben. Hier valt wel iets voor te zeggen. Behalve indien men de afweging moet maken tussen een eerlijke kans voor kleine partijen en de toekomstige bestuurbaarheid van het land. In dit geval lijkt de keuze toch snel gemaakt. ‘Maar kijk dan naar de FvD, deze partij groeit dadelijk van twee zetels uit tot ruim zeventien zetels. Zou een kiesdrempel deze democratische groei niet kunnen belemmeren?’ Op het eerste ogenblik wel. Niemand, behoudens enkele ideologische tegenstanders, zou het de FvD echter verbieden om bij de volgende verkiezingen weer campagne te voeren en mee te doen. Zorg ervoor dat partijen subsidie krijgen enkel aan de hand van ledenaantal. Zo hebben partijen ook buiten het parlement slagkracht en kunnen zij toetreden wanneer het bodemvereiste aan zetels is behaald. Dit moedigt tevens politieke affiliatie met partijen aan. Partijen zullen namelijk nog actiever opzoek moeten gaan naar meer leden.

Ook zijn er mensen die menen dat iedere stem op een partij via de evenredige vertegenwoordiging haar ingang in de Tweede Kamer zou moeten vinden. Anders zou de ‘zuivere’ democratie in het geding komen. De politieke representatie staat op het spel. Dit argument slaat nergens op. Vanuit deze redenering zouden ook de bijna vergeten partijen als VNL, Geenpeil, Jezus Leeft, de Niet-Stemmers, Bij1, Nieuwe Wegen, de Burgerbeweging en bijvoorbeeld de Piratenpartij in de kamer moeten verschijnen, weliswaar in beperkte kracht evenredig aan het aantal stemmen. Nederland heeft al een praktische kiesdrempel van één zetel om op deze situatie te anticiperen. Deze drempel kan ook vanuit datzelfde praktische oogpunt verder worden verhoogd, zeker in het geval van nieuwe ontwikkelingen.

Een constitutionele verandering van dit formaat, met het oog op het huidige politieke klimaat, is uiteraard zeer onrealistisch. Laten we desalniettemin een rationele discussie over dit onderwerp voeren en het idee van een hogere kiesdrempel ‘salonfähig’ maken.

– Wim Hermans

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *