Bedreigingen voor de vrijheid van meningsuiting

Toen eerder deze maand onze Leidse hoogleraar Paul Cliteur onder groot protest en met veel beveiliging een lezing mocht geven aan de universiteit van Groningen, moest ik onmiddellijk denken aan het belang van de vrijheid van meningsuiting en de gevaren die haar nu boven het hoofd hangen. In de moderne democratie die wij kennen is de vrijheid van meningsuiting nog nooit zo groot geweest. Eenieder kan schrijven, spreken, bespotten en demonstreren naar hartenlust. Althans, op papier. Want is dit werkelijk echt waar? In dit essay zou ik graag de stelling willen poneren dat de democratie ook grote gevaren meebrengt ten aanzien van de mondigheid van burgers. Hiervoor verwijs ik graag naar het boek ‘Over de democratie’ van Alexis de Tocqueville. Na een grondige studie van de democratie in Amerika kwam hij tot de conclusie dat democratie te bewonderen is, maar dat de schaduwzijden er niet van moeten worden onderschat. Een van deze schaduwzijden staat vandaag centraal: de verdrukkende meerderheid. Meningen die afwijken van het gangbare worden met zachte hand onderdrukt. Zeker, er is geen fysieke bedreiging zoals in een tirannie, maar hoe vrij ben je werkelijk om te spreken wanneer banen, vrienden en kennissen op het spel staan? De afgelopen jaren ben ik vaak mensen tegengekomen die deze confrontatie met de meerderheidsopinie waren aangegaan. Men kwam hier nooit ongeschonden uit. Hoe kan het dat in een democratie, die bestaat bij de gratie van een open debat met denkende en sprekende burgers, telkens opnieuw dit fenomeen kan worden waargenomen? De Tocqueville schrijft hier het volgende over:

‘Wanneer ik denk aan de vorm die deze nieuwe tirannie zal aannemen, zie ik voor mij een massa van in alle opzichten gelijke mensen die rusteloos onbeduidende en banale genoegens najagen; die op zichzelf zijn teruggeplooid, die zich louter op hun gezin en een handvol kennissen richten en die zich van het bestaan van andere mensen nauwelijks bewust zijn, die nog slechts op zichzelf en voor zichzelf leven. Boven deze geïndividualiseerde massa troont een bevoogdend machtsapparaat dat over het wel en wee waakt, dat alles voorziet en alles regelt, maar dat de mensen in een staat van onmondigheid houdt. Het garandeert de burgers een veilig en welverzorgd bestaan, maar staat er op zelf uit te maken wat goed is voor hen. Zo zullen de mensen steeds minder gebruikmaken van hun eigen oordeelskracht; de individuele wilskracht zal zich op een steeds beperkter terrein laten terugdringen.’

In alle opzichten gelijke mensen dus, maar verder volstrekt geïndividualiseerd, met slechts ook voor de eigen banale genoegens. Waarom is het nodig je uit te spreken over politiek als de overheid alles al regelt? Zo lang de koopkracht maar jaarlijks stijgt, lijkt de rest onbelangrijk. Echter is juist in een democratie de minderheidsstem onmisbaar. Wanneer deze in de verdrukking komt, is het hele debat in gevaar en zullen steeds minder mensen zich nog uitspreken over hun werkelijke gedachten, of alleen in besloten kring. Wat is dan de oplossing? De moed vinden om je uit te blijven spreken over maatschappelijke thema’s binnen intellectuele gemeenschappen. Zoals de JOVD, of de universiteit. Meningen moeten kunnen worden bediscussieerd, hoe controversieel of achterlijk ze ook mogen lijken. Omdat alleen dan de samenleving als geheel vooruitgang kan vinden.

Simon Hellendall

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *